‘Mogelijk verband tussen auto-immuunziekte en dementie’

Die conclusie trekken onderzoekers na een grootschalige analyse van gegevens van patiënten die in het ziekenhuis werden opgenomen vanwege een auto-immuunziekte, zoals MS of coeliakie. Tijdens de periode 1998 tot 2012 ging het om 1,8 miljoen mensen van wie hun medische gegevens zijn onderzocht.

Daaruit bleek dat deze mensen in vergelijking met andere patiënten 20 procent meer kans om dementie te krijgen, meldt het onderzoek in Journal of Epidemiology & Community Health


MS

Van de 25 auto-immuunziekten die in de analyse zijn opgenomen, lieten achttien daarvan een significant verband zien met de kans op dementie. Hieronder vielen onder meer de ziekte van Addison (verhoogd risico van 48 procent), MS (bijna een verdubbeling van het risico) en psoriasis (29 procent). Alleen bij MS was het verband met dementie aanzienlijk meer zichtbaar bij mannen dan bij vrouwen.  

Dit verband bleef, nadat de patiënt in het ziekenhuis werd opgenomen, in veel gevallen voor vijf jaar of langer significant. Het type dementie was niet bij alle patiënten bekend, maar het risico op Alzheimer bleek 6 procent hoger en dit geldt voor 28 procent in het geval van vasculaire dementie.

Uit de data bleek ook dat patiënten met reumatoïde artritis juist extra bescherming zouden ontwikkelen tegen het ontwikkelen van Alzheimer. Dit zou mogelijk komen doordat zij niet-steroïdale anti-ontstekingsgeneesmiddelen gebruiken, zoals aspirine. Deze geneesmiddelen zijn eerder geassocieerd met een verminderde kans op het ontwikkelen van Alzheimer.

Nader onderzoek moet vaststellen of de bevindingen uit deze studie inderdaad kloppen.

Nederlanders werken vaker buiten kantooruren

In Nederland zijn er vooral veel mensen die ‘s avonds werken, meldt het CBS op grond van nieuwe cijfers over 2016. Een oorzaak hiervan is dat het percentage zelfstandigen in Nederland dat naar verhouding hoger is dan in andere EU-landen.

Ruim 3,6 miljoen mensen zijn regelmatig aan het werk in de avond of nacht (tussen zeven uur ‘s avonds en zes uur in de ochtend) of in het weekend. Nog eens 1,9 miljoen mensen doen dat af en toe. Bij elkaar zijn dat bijna 5,5 miljoen mensen: bijna twee derde (65 procent) van alle werkenden.

De afgelopen jaren is er een lichte toename te zien van het werken buiten kantooruren. Dat gebeurt het meest op zaterdag of ‘s avonds. Ruim de helft van de werkenden (52 procent) gaat ‘s avonds nog aan de slag en een bijna even groot deel (51 procent) werkt op zaterdag. Ruim één op de drie werkt soms of regelmatig op zondag, terwijl meer dan één op de zeven werkenden in de nachtelijke uren werkt.


Zelfstandigen en werknemers

Tussen zelfstandigen en werknemers verschillen de percentages werkenden buiten kantoortijden aanzienlijk. Degenen die het meest buiten kantoortijden werken, zijn zelfstandigen met personeel (92 procent). Bij zelfstandigen zonder personeel is dat 84 procent. Bij werknemers met een flexibele arbeidsrelatie komt het iets vaker voor dan bij vaste werknemers: 68 procent tegen 59 procent.

Zelfstandigen met personeel werken vooral veel vaker op zaterdag dan vaste werknemers. Zij werken ook vaker dan vaste werknemers in de avond, op zondag of in de nacht.

Groepsgrootte rondleidingen in Amsterdam verkleind tot 25 toeristen

Zij hebben ook een overeenkomst vastgesteld voor het beperken van geluidsoverlast en over de plekken waar de groepen in de stad stil mogen staan, meldt het Parool woensdag. De groepen bestaan nu vaak uit veertig of vijftig man.

Er wordt gestreefd naar groepen die bestaan uit maximaal twintig personen, met een uitloop naar 25. Volgens de organisatoren van de rondleidingen is het niet rendabel om groepen te maken van minder dan twintig personen. Daarom zijn de partijen tot een compromis van 25 gekomen.  

Meerdere partijen in de gemeenteraad willen dat de groepen nog kleiner worden. Zo pleit Wil van Soest van de Partij van de Ouderen voor tours met niet meer dan vijftien mensen. Dit wordt gesteund door GroenLinks, PvdA en SP.

‘Voetwond diabetespatiënt vaak niet tijdig behandeld’

‘Artsen merken signalen naderende hartaanval niet altijd op’

Onderzoekers van het Imperial College Londen bekeken hiervoor de ziekenhuisdossiers van alle 135.950 personen die tussen 2006 en 2010 overleden na een hartaanval. Daaruit bleek dat 16 procent van de overleden personen in de voorafgaande 28 dagen werd opgenomen in het ziekenhuis, staat in het gepubliceerde onderzoek in The Lancet.

Uit de dossiers was af te lezen of de patiënt in de vier weken voor zijn overlijden in het ziekenhuis was opgenomen. Daarbij werd ook gekeken of de signalen die optreden voor een hartaanval de reden waren voor de opname, of dat het ging om een andere oorzaak. In sommige gevallen werden de klachten helemaal niet in het dossier opgenomen.


Flauwvallen

Uit de data bleek dat 21.677 patiënten geen enkele vermelding over mogelijke hartaanvalsignalen in zijn dossier had staan. Bij andere patiënten waren klachten vermeld als flauwvallen, ademtekort en pijn in de borst. Dit werd door de artsen echter niet altijd als een mogelijke voorbode van een hartaanval gezien, omdat het hart verder nog gezond bleek.

“Artsen zijn goed in het behandelen van patiënten die vanwege een hartaanval in het ziekenhuis terechtkomen, maar schieten vaak tekort bij het opmerken van signalen die mogelijk wijzen op een toekomstige hartaanval”, zegt Perviz Asaria, hoofdonderzoeker.       

“We kunnen niet zeggen waarom artsen deze signalen missen. Daarom is het noodzakelijk dat er meer uitgebreid onderzoek moet worden gedaan zodat er op dit gebied iets kan veranderen”, vult Majid Ezzati aan, die eveneens was betrokken bij het onderzoek. “Bijvoorbeeld artsen meer tijd te geven om hun patiënten te onderzoeken en te kijken naar hun medisch dossier.”

‘Activering bruin vet zou kunnen zorgen voor calorieverbranding’

<!–[CDATA[

Bruin vet is een voorbeeld van zulk weefsel. Lonneke Bähler onderzocht voor haar promotieonderzoek de activiteit van dit specifieke vetweefsel en bekeek hoe het zenuwstelsel daarop invloed heeft. Ze vond dat de factor leeftijd van grotere invloed is op de activiteit van bruin vetweefsel dan overgewicht.

Bruin vet bevindt zich vooral in de nek en aan de bovenkant van de rug langs de hoofdslagaders. Dit weefsel zet calorieën om naar warmte, in tegenstelling tot wit vet waarin calorieën vooral worden opgeslagen. Bruin vet kan geactiveerd worden door lage temperaturen en fungeert dan als kacheltje om het lichaam op te warmen. Die kennis gebruikte Bähler om het bruine vet bij proefpersonen te activeren.  

De onderzoekster vergeleek drie groepen met elkaar: jonge slanke mannen, jonge dikke mannen en oude slanke mannen. De mannen moesten twee uur in een koude ruimte zitten. Daarna werd de activiteit van hun bruine vet gemeten én van het zenuwweefsel dat die verbranding aanzet.


Afname activiteit

Uit de resultaten zou blijken dat vooral bij de oude slanke mannen de activiteit van het bruine vet was afgenomen in vergelijking met jonge slanke mannen. Ook zou Bähler, vergeleken bij de slanke mannen, een kleine afname in bruin vet activiteit bij de dikke mannen hebben geconstateerd, maar die afname was veel minder dan wat de onderzoekster op basis van de literatuur had verwacht.

De metingen aan het zenuwstelsel zouden een vergelijkbaar resultaat laten zien: bij jongere mannen zou het zenuwstelsel veel actiever zijn dan bij oudere mannen. Bij overgewicht zou dit verschil veel minder zijn.

Het onderzoek van Bähler zou een nieuwe bijdrage kunnen leveren aan de ontrafeling van het proces dat bruin vet aan zou kunnen zetten tot verbranding. De resultaten van het onderzoek zou de ontwikkeling van een nieuwe behandeling voor overgewicht een stapje dichterbij kunnen brengen .

‘Knuffelspray’ zou ontwikkeling PTSS-klachten verminderen

Omdat er nog geen behandeling is die posttraumatische stressstoornis (PTSS) kan voorkomen, onderzocht promovenda Jessie Frijling of een neusspray met daarin het ‘knuffelhormoon’ oxytocine zou kunnen helpen.

PTSS ontwikkelt zich na een traumatische ervaring, bijvoorbeeld een verkeersongeval of een geweldsincident. Het is een psychiatrische aandoening waar ongeveer 10 procent van de traumaslachtoffers mee te maken krijgt en heeft een enorme impact op je dagelijkse leven.

De onderzoekers dienden het hormoon toe via een neusspray bij patiënten die bij de Spoedeisende Hulp waren geweest en een trauma hadden meegemaakt dat zowel fysieke als psychische impact kon hebben. Binnen twaalf dagen na het trauma kregen de deelnemers de neusspray, die zij een week lang elke dag moesten gebruiken.


Placebo

Een deel van de deelnemers kreeg een placebo. Onderzoekers en deelnemers wisten niet wie de ‘echte’ neusspray kregen en wie de placebo. De effecten van oxytocine op angstreacties in de hersenen werden gemeten met een MRI-scan. Ook keken de onderzoekers of patiënten tot zes maanden na het trauma nog PTSS-klachten hadden.

Bij mensen die in de eerste dagen na het trauma al duidelijk PTSS-klachten hadden, bleek dat de toediening van de neusspray met oxytocine tot een half jaar lang minder klachten gaf. Het zorgde voor een afname van bijna 50 procent. Dit betekent dat oxytocine in de toekomst gebruikt zou kunnen worden als vroege behandeling tegen PTSS.

‘Overgewicht zou kans op kanker volgens onderzoekers vergroten’

Vooral de kansen op lever- en galblaaskanker zouden toenemen, schrijven onderzoekers van het Imperial College in Londen. Ook zouden mannen 10 procent meer kans hebben op het krijgen van darmkanker, terwijl vrouwen in de menopauze zonder hormoontherapie, hier 11 procent kans op hebben.  

Het onderzoeksteam vergeleek 204 studies die keken naar de link tussen de Body Mass Index (BMI), gewichtstoename, tailleomvang en 36 soorten kanker.

Volgens het World Cancer Research Fund (WCRF), die het onderzoek subsidieerde, zouden in Groot-Brittanië rond de 25.000 kankergevallen voorkomen kunnen worden, als iedereen een normaal gewicht zou hebben.

Hoofd van het onderzoek, Dr Panagiota Mitrou, zegt: “Naast niet roken, is het hebben van een gezond gewicht het belangrijkste om het risico op kanker te verminderen. Obesitas is wereldwijd een steeds groter probleem aan het worden en het is ontzettend belangrijk dat het bestrijden hiervan de hoogste prioriteit krijgt”, aldus de onderzoeker.

Maastrichtse kenniscentra leiden onderzoek naar aderverkalking

Bij het onderzoek, dat onder leiding staat van het Maastrichtse onderzoeksinstituut CARIM, zijn verschillende Europese universiteiten, universitair medische centra en bedrijven betrokken.  

Aderverkalking is een levensbedreigende aandoening die wereldwijd miljoenen mensen treft, maar waar tot nu toe nog steeds geen remedie voor is gevonden. Tijdens de ziekte, die gestimuleerd wordt door een ongezonde levensstijl, hopen vetachtige stoffen zich op in de aderen. Uiteindelijk kan aderverkalking leiden tot een gescheurde ader of verstopping van het bloedvat, in het ergste geval leidend tot de dood. Patiënten kunnen alleen geholpen worden met een dotterbehandeling of ingrijpende bypassoperatie.

Tot nu toe is er nog niet veel bekend over het mechanisme dat aderverkalking veroorzaakt. Recente studies zouden wel aan hebben getoond dat  microcalcificaties (minuscule ophopingen van kalk in de bloedvaten) waarschijnlijk een belangrijke rol spelen en aanknopingspunten kunnen bieden voor therapie.


Vitamine K

Daarnaast zou uit eerder laboratoriumonderzoek blijken dat vitamine K een gunstige invloed op aderverkalking en de algemene gezondheid van bloedvaten heeft, en de ontwikkeling van plaques tegengaat.

Dr. Leon Schurgers, die het wetenschappelijke deel van het onderzoek in Maastricht leidt: “Die kennis willen we dan ook gaan vertalen naar een toepassing in de kliniek. In combinatie met het vroegtijdig opsporen van microcalcificaties hebben we wellicht de sleutel tot het voorkomen en behandelen van aderverkalking in handen”, aldus de onderzoeker.